lessen bouw en binding

levend woordweb

Plak elke leerling een sticker met een begrip uit het hoofdstuk over atoombouw en binding op de rug zodra deze binnenkomt.

 

Maan ze tot geheimhouding!

 

Laat de leerlingen elkaar in een woordweb bij elkaar zetten (dit wordt een beetje chaotisch) ZONDER het begrip te noemen dat op de sticker staat.

 

Laat na ongeveer 15 minuten elke leerling opschrijven welk begrip hij of zij op de rug heeft, met onderbouwing. Controleer!

 

LET OP: aangezien er meerdere manieren zijn om een woordweb te maken van deze set begrippen, zal er geen rust in de groep komen. Je moet dus zelf het eind kiezen!

sorteren op soort stof

Geef de leerlingen een lijst met formules van stoffen op alfabet en de volgende opdracht: sorteer in tweetallen deze formules in drie groepen aan de hand van gegevens uit BINAS tb 99.

Formules kunnen bijvoorbeeld zijn: Fe(s), Hg(l), Na(s), NaCl(s), K2O(s), H2O(l), C6H12O6(s), CO2(g), C(s), O2(g), HBr(g), I2(s)

 

Laat de leerlingen in grotere groepen (3-4) beslissen wat een sorteermethode is die goed gebruik maakt van gegevens uit B99. Verzamel de methodes. Er is vast minstens één groep die de kleuren uit de tabel gebruikt heeft als sorteercriterium... 

rollenspel elektronen

Opdracht: bedenken hoe je het makkelijkste aan edelgasconfiguratie kan komen als metaal of als niet-metaal.

Wijs elke leerling een atoomsoort toe en geef elke leerling 1 of 2 "elektronen" (balletjes, knikkers). Laat voor de toegewezen atoomsoort uitzoeken hoeveel valentie-elektronen deze bevat. 

 

Deel in tweetallen in: metaal met niet-metaal of niet-metaal met niet-metaal en laat het vormen van een zout of een di-atomig molecuul naspelen. LET OP: je moet de diatomige moleculen even helpen met het bedenken van het "lenen" van elektronen. Laat de niet-metalen van soort stof ruilen en herhaal.

Na afloop noteren de leerlingen hoe bij het vormen van zouten en moleculen de elektronen van plaats veranderen (of niet).

uitleggen oefenen

Het antwoord op een uitlegvraag bevat drie componenten:

-relevante geleerde stof (vakbegrip, definitie, vuistregel, etc.)

-gegeven(s) uit de vraag die hiermee in verband staan

-een conclusie

 

Geef een uitlegvraag op.

Laat leerlingen hun antwoorden in tweetallen overleggen (Staat alles er in? Kan het korter?) en vervolgens in viertallen. Daarna schrijft één leerling het juist geformuleerde antwoord op het bord of levert het in via Tricider. De rest van de klas stemt voor het best geformuleerde antwoord.

micro-macro

 Laat de leerlingen een keuzeschema maken: "wanneer gebruik je welk model voor het oplossen in water?"

- bij zouten

- bij moleculaire stoffen zonder  -OH of -NH

- bij moleculaire stoffen met -OH of -NH

- bij niet-gedefinieerde polaire of apolaire stoffen

 

Besteed aandacht aan de taal die de leerling gebruikt. Op MICRO-niveau gaat het over moleculen, dus moet je dat ook benoemen.

- polair en apolair gaat over STOFFEN dus MACRO (polaire stof mengt met polair water)

- O-H of N-H gaat over groepen in een MOLECUUL, dus over MICRO (H-brug vorming met watermoleculen). 

- bij zouten gaat het over ion-dipool interactie: dus over IONEN en water-MOLECULEN (MICRO)

 

Oefen hiermee:

- verklaar dat jood (I2) niet oplost in water

- verklaar het oplossen van methanol in water

- verklaar het oplossen van natriumchloride in water

- verklaar het niet-oplossen van bariumsulfaat in water

- verklaar het oplossen van jood in hexaan

- verklaar het oplossen van goud in vloeibaar kwik